Een volgende stap in het nature-nurture debat rond psychische problematiek
Wie in de jaren ’80 een kind had met psychische problemen, kreeg doorgaans het verwijt iets fout gedaan te hebben tijdens de opvoeding. Want psychoses, depressies, autisme, het kwam allemaal door de ouders. Het was één van de basisideeën achter de antipsychiatrie, die ondertussen ver achter ons ligt. Al blijkt de mythe hardnekkig, evenals het misplaatste schuldgevoel dat er mee samenhangt.
De stroming die vervolgens opkwam, zocht de oorzaak veel eerder in de biologie: genetische varianten zouden het psychisch lijden veroorzaken. Het leek ook een beetje voor de hand te liggen: in sommige families komen bepaalde aandoeningen veel vaker voor dan in andere en dat suggereert al snel een genetische betrokkenheid.
De meeste behandelaars stellen zich tegenwoordig op het standpunt dat er een variabele (door de genen bepaalde) kwetsbaarheid voor een aandoening is, die vervolgens aangewakkerd wordt door omgevingsfactoren als stress, cannabisgebruik, schokkende gebeurtenissen, trauma’s in de jeugd en opvoeding.
Omgevingsfactoren spelen een veel grotere rol dan de genetische aanleg
Onderzoek in het UMC Utrecht zwengelt de discussie weer aan. In een in het Schizophrenia Bulletin gepubliceerd artikel maken de onderzoekers (zie onderaan) duidelijk dat omgevingsfactoren een veel grotere rol spelen dan de genetische aanleg. Vooral jeugdtrauma’s en sociale frustratie vergroten de kans op ernstig psychische problemen.
De onderzoekers gebruikten de gegevens van de ’Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study-2’ (Nemesis-2), een longitudinale studie naar psychische aandoeningen in de volwassen bevolking in Nederland. In Nemesis-2 worden deelnemers gedurende langere tijd met behulp van interviews en vragenlijsten gevolgd. Ze combineerden dat met de polygenetische risicoscore (PRS), die het genetische risicoprofiel van een persoon weerspiegelt.
Zo verkregen de onderzoekers gegevens van de deelnemers over opleiding, traumatische gebeurtenissen, opvoeding, middelengebruik, etctetera. Omdat ruim twintig procent óók psychische problemen kreeg, ontstond er een goed beeld van de mogelijke oorzaken. Voor twintig procent dáárvan was een aannemelijke oorzaak te vinden. Dat is niet veel, merken de onderzoekers zelf ook op, maar wel conform verwachting. In het domein van de gedrags- en mentale wetenschappen is voorspelbaarheid nou eenmaal beperkt.
Van die laatste twintig procent was slechts in drie procent van de gevallen een genetische oorzaak te vinden. Opmerkelijk vaak, in dertig procent van de gevallen, moest de oorzaak gezocht worden in een jeugdtrauma. Twintig procent was terug te leiden tot wat de onderzoekers ‘sociale frustratie’ noemen: een groot verschil tussen de gewenste en de ervaren sociale status. Cannabisgebruik leek slechts weinig impact te hebben. Dat laatste is opmerkelijk, want cannabisgebruik wordt vaak als katalysator gezien bij het ontstaan van een psychose.
Ons informele kaste-systeem is moeilijk te doorbreken
Maar hoe zit het dan met het gegeven dat veel aandoeningen in dezelfde familie voorkomen? Jim van Os, hoogleraar ggz aan het UMC Utrecht en nauw betrokken bij het onderzoek in een persbericht: “Familieleden leven nu eenmaal vaker in vergelijkbare omstandigheden. Volwassenen met een jeugdtrauma dragen dat niet zelden ongewild over naar hun kinderen en onze sociale en etnische stratificatie, of eigenlijk ons informele kaste-systeem, is moeilijk te doorbreken.”
Is daarmee de invloed van de genetica zo goed als uitgesloten waar het om psychische problemen gaat. Zo ver gaan de onderzoekers niet. Ze stellen dat de resultaten niet kunnen worden geïnterpreteerd als een bewijs dat genetische factoren niet belangrijk zijn. Dat er niet alleen moet worden gekeken naar aanleg, maar vooral ook naar omgevingsfactoren, wordt uit het onderzoek wel duidelijk.
We moeten psychiatrie zien als een vorm van public health
Dat er zoveel onderzoek is besteed aan de zoektocht naar genetische oorzaken, is geen weggegooid geld, zegt Jim van Os in het persbericht. “Het was een logische gedachte. Het heeft ook veel opgeleverd, maar vooral in de neurologie. We hoopten via de genetica ook tot behandelingen voor ernstig psychisch lijden te komen, dat is niet gelukt. We zijn niet dichter bij geneesmiddelen gekomen, we raken er eerder van af. Het laatste wat je wilt is sociale ongelijkheid medicaliseren.” Hij vindt dat er nu op een andere manier investeringen nodig zijn. “Onze geestelijke gezondheid is niet afhankelijk van het behalen van een hoog streefniveau, het is afhankelijk van verbondenheid, positieve emoties en dankbaarheid. We moeten psychiatrie zien als een vorm van public health. Dat bereik je als je je geld inzet op preventie en weerbaarheid.”
’Do Current Measures of Polygenic Risk for Mental Disorders Contribute to Population Variance in Mental Health?’ werd gepubliceerd in het Schizophrenia Bulletin van 16 juli.
Auteurs: Anne Marsman; Lotta-Katrin Pries; Margreet ten Have; Ron de Graaf; Saskia van Dorsselaer; Maarten Bak; Gunter Kenis; Bochao D. Lin; Jurjen J. Luykx; Bart P.F. Rutten; Sinan Guloksuz en Jim van Os
Een (Engelstalige) samenvatting van het artikel is hier te vinden.