Ggz en zorgverzekeraars strijden voor de rechter om Wlz-tarieven
Komende week is de deadline. Op 1 oktober moeten zorgaanbieders hun basiscontracten bij de zorgkantoren hebben liggen. Dat gaat moeilijk worden zolang de rechter nog geen uitspraak heeft gedaan in het kort geding over de kortingen op de tarieven voor de Wet langdurige zorg (Wlz). Dat hebben negentien ggz-instellingen aangespannen tegen de vijf grote zorgkantoren. De zorgaanbieders zijn het niet eens met de zes procent aftrek en de inkoopdifferentiatie. Die leveren alleen maar extra werk op, tegen minder vergoeding, zo zeggen ze. En nog belangrijker is de filosofie erachter: die leidt onherroepelijk tot een verschraling van de zorg voor de meest kwetsbare mensen met ernstige psychische aandoeningen.
Van tijd tot tijd komt het zover dat niet witte jassen, maar zwarte toga’s moeten bepalen wat de kwaliteit van zorg is. Dat was weer het geval op donderdag 10 september, toen de rechtbank in Den Haag zo vol liep als corona-regels maar toestonden. De blauw bestickerde stoelen waren in no-time bezet door toehoorders van de partijen, zorgbestuurders aan de ene kant, zorgverzekeraars aan de andere. De rest van het publiek moest naar een andere zaal, waar een livestream van de rechtszaak op groot scherm was te volgen. Voor de rechter nam een rij advocaten plaats, onderling gescheiden door platen plexiglas. Dikke stapels pleitnotities werden uitgedeeld. Aan de orde was het kort geding tegen de zorgkantoren van de vijf grote zorgverzekeraars, waaronder VGZ, Zilveren Kruis en CZ. Inzet was het Wlz-inkoopkader. De rechtszaak was aangespannen door negentien ggz-instellingen, ondersteund door de branchevereniging De Nederlandse ggz, maar ook door de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) plus veertig instellingen in de gehandicaptenzorg, en door branchevereniging Actiz en een groep instellingen in de ouderenzorg. De Haagse rechtbank had besloten in totaal vijf rechtszaken tegen de zorgverzekeraars ‘bij elkaar te vegen’.
Grotere vraag, minder geld
De aanleiding voor het kort geding was om de eenzijdig opgelegde korting van zes procent op de langdurige zorg, die per 1 januari 2021 van kracht zou gaan, van tafel te krijgen. De korting is onderdeel van het Inkoopbeleid 2021 – 2023 dat de zorgverzekeraars in juni van dit jaar publiceerden. Ze schrijven daarin dat ze overgaan op een basistarief van 94 procent van de NZa-maximumtarieven. Dat is een paar procent minder dan ze nu uitkeren. Daar kan voor individuele instellingen wel weer twee procent bij komen (zodat ze op 96 procent uitkomen) als ze verbeterplannen inleveren op vier beleidsterreinen: 1. innovatie, 2. bedrijfsvoering, 3. passende zorg en 4. duurzaamheid. Deze korting gaat gepaard – of is misschien wel een gevolg van – een verruiming van de Wet langdurige zorg die binnenkort in gaat. Per 1 januari kunnen meer mensen vergoeding voor intensieve hulp krijgen, ook zonder dat via de gevreesde jaarlijkse ‘keukentafelgesprekken’ een verlenging moet worden aangevraagd. Een verruiming met goede bedoelingen, zo oordelen de zorgaanbieders, maar het effect laat zich raden. Er komt een grotere vraag naar Wlz-zorg. En fors minder geld.
Verschraling van zorg
De Nederlandse ggz vindt dat de voorgenomen korting leidt tot ‘een onacceptabele verschraling van de zorg’, zo stelde de organisatie in een persbericht voorafgaand aan het kort geding. De voorgenomen korting gaat in de ggz tot onoverkomelijke problemen leiden: veel zorgaanbieders kunnen nu al niet meer kostendekkend werken en lijden fors verlies op de langdurige zorg die ze verlenen. Voor patiënten komt daarmee de veiligheid en kwaliteit van zorg in het geding. Op woongroepen zal minder personeel ingezet kunnen worden, bij een toch al krappe bezetting. Een groep van bijvoorbeeld twaalf cliënten in het op een na zwaarste zorgprofiel moet het met één hbo-verpleegkundige op jaarbasis minder doen, eenzelfde groep in het zwaarste zorgprofiel zelfs met twee hbo-verpleegkundigen minder, zo berekent de brancheorganisatie. Dat betekent fors minder aandacht voor achteruitgang van psychische en lichamelijke klachten, minder dagbesteding, geen een-op-een begeleiding meer op de intensive care units en mogelijk op momenten een onveiliger afdelingsklimaat. Herstel zal veel meer tijd in beslag nemen waardoor de uitstroom en doorstroom van cliënten stokt.
“Zorgkantoren dienen zich ervan te vergewissen wat het effect is van een zo substantiële korting op de dagelijkse patiëntenzorg”, zegt Veronique Esman, directeur van de Nederlandse ggz. “Dat is niet gebeurd. Wij hebben in 2018 al aangetoond dat er extra inzet van mensen en middelen vereist is om de steeds complexere doelgroepen in de Wlz goed op te vangen, te behandelen en te begeleiden. Een verdere korting is daarom in het belang van onze patiënten onacceptabel.”
Maximumtarieven NZa
Gesprekken die de drie brancheverenigingen deze zomer met onder andere het ministerie van VWS en Zorgverzekeraars Nederland voerden hebben tot niets geleid. Om toch een verschuiving in het inkoopkader te forceren, hebben de Nederlandse ggz en negentien ggz-instellingen – waaronder Reinier van Akel, GGz Breburg, GGzE en GGz Oost-Brabant – een rechtszaak aangespannen. Het gaat in totaal om meer dan drie kwart van de ggz-sector. Ze worden in de rechtszaak vertegenwoordigd door juristen Diederik Schrijvershof, Leyla Bozkurt en Jeanne Plettenburg van Maverick Advocaten. Zij betoogden op 10 september dat ggz-instellingen met 94 procent van de NZa-tarieven geen kwalitatief goede zorg kunnen verlenen. De maximumtarieven zijn reële tarieven en zorgkantoren zouden die voor de volle honderd procent moeten hanteren.
De zorgverzekeraars zien dit anders, zo bleek tijdens het kort geding. Ze stellen daar tegenover dat zij dit nooit hebben gedaan, want de bedragen die zij uitkeren zijn ruim voldoende. Ook dit jaar betalen ze maar 96 procent. Ze laten zien dat er verschillen zijn in kwaliteit tussen ggz-aanbieders en dat zij instellingen daarom ook verschillend willen – of moeten – belonen. Maar het is de zorgkantoren verboden om boven de maximum tarieven van de NZa uit te keren. De zorgverzekeraars zijn dus ‘genoodzaakt verschillende mate van kortingen door te berekenen’, aldus de advocaten van de gedaagden. Alleen zo kunnen de zorgkantoren ‘sturen op kwalitatieve en effectieve zorg’. Maar in het inkoopkader staat dat die extra twee procent bedoeld is voor bedrijfsvoering en innovatie en dus niet naar de cliënt gaat, zo hield de rechter ze voor. De advocaten betogen dat een goed functionerende organisatie wel indirect beter is voor de cliënt, en: ‘het geld is niet geoormerkt’ dus innovatie kan ook gaan zitten in een innovatieve behandeling. Iets analoogs zou je kunnen zeggen over duurzaamheid.
Differentiatie
De volgende vraag van de rechter is of dit systeem van differentiatie en beloning annex minder strafkorting wel werkt. De zorgkantoren betogen dat Menzis en DSW dit al ingevoerd hebben in hun inkoopbeleid, met goede resultaten. De ggz-instellingen wijzen erop dat de werkwijze veel extra administratie en werkdruk gaan opleveren. En per saldo gaat ze het niks opleveren: met het indienen van hun plannen komen ze weer op de 96 procent uit die ze dit jaar toch al kregen. De zorgaanbieders willen graag werken aan de vier beleidsdoelen, zo hielden ze de rechter voor, maar niet op deze manier.
De zorgaanbieders verwijten de verzekeraars dat die de korting op de Wlz-gelden van het ministerie op hen willen afwenden. De zorgkantoren stellen dat zij maar over een gelimiteerde pot geld beschikken. “De zorgkantoren gaan over de verdeling van het geld, niet over de totale hoeveelheid”, zegt advocaat Tom van Helmond van de zorgverzekeraars. En wat gebeurt er als de pot leeg is? ‘Dan moet VWS bijstorten’, vinden de zorginstellingen. Ze hebben immers geen alternatief. Instellingen kunnen moeilijk behoeftige cliënten op straat zetten. Maverick Advocaten wees op de jurisprudentie: in eerdere rechtszaken heeft de rechter dit ook zo opgelegd.
Eerdere zaken
Dit is niet de eerste keer dat ggz-instellingen en zorgverzekeraars tegenover elkaar staan in de rechtbank. Vorig jaar oordeelde de rechter in de zogenaamde ‘hinderpaal-zaak’ – die Stichting Handhaving Vrije Artsenkeuze al in december 2017 aanspande tegen VGZ en Menzis, en waarin Zilveren Kruis en CZ later zijn bijgekomen – dat de zorgverzekeraars geen standaardkorting mogen doorberekenen bij ongecontracteerde zorg. In 2018 stelde de rechter Forte GGZ in het gelijk in een rechtszaak tegen zorgverzekeraar De Friesland om hun contracteerbeleid en polisvoorwaarden. Dit jaar procedeerden acht ggz-instellingen voor hogere tarieven in de forensische zorg. Het zijn zomaar wat voorbeelden.
Uitspraak 8 oktober
Opvallend in deze zaak is het taalgebruik, zo bleek op 10 september. De zorgaanbieders spreken over ‘wurgcontracten’, de zorgkantoren hebben het over ‘een heel gematigd plan’. Het is misschien illustratief voor hoe verschillend de partijen in de materie staan. De rechter schatte dan ook in dat hij langer nodig heeft om tot een afgewogen oordeel te komen. De uitspraak wordt verwacht op 8 oktober. Dat is een week nadat de zorgaanbieders hun basiscontracten moeten afsluiten met de zorgverzekeraars. Als de planning van de uitspraak tot problemen leidt bij de Wlz-zorginkoop, dan kunnen de partijen de rechter vragen om een eerdere verkorte uitspraak. Maar dat is nog niet gebeurd.