Kinderen met een oppositioneel opstandige gedragsstoornis (ODD) of antisociale gedragsstoornis (CD) hebben een verhoogd risico op toekomstig probleemgedrag, zoals: vroegtijdig verlaten van school, delinquentie, werkeloosheid en angst, depressie en andere psychiatrische problemen. Het onderzoek waarop Jantiene Schoorl - uitgevoerd aan de afdeling Gezinspedagogiek - gisteren promoveerde toont aan dat deze kinderen een heterogene groep vormen en dat daarom de behandeling moet aansluiten bij het individu in plaats van dat iedereen dezelfde behandeling krijgt voorgeschreven.
Zelfregulatie
Om beter te begrijpen waarom kinderen agressief en antisociaal gedrag vertonen en om dit gedrag positief te kunnen beïnvloeden is het nuttig om naar de onderliggende cognitieve en neurobiologische processen te kijken, welke onderliggend zijn aan (probleem)gedrag. Eén van die mechanismen is zelfregulatie: het vermogen om controle uit te kunnen oefenen over onze gedachten, emoties en gedrag.
In haar proefschrift ”Self-regulation in boys with oppositional defiant disorder and conduct disorder” heeft Jantiene Schoorl zelfregulatie onderzocht bij 65 jongens met ODD/CD en 38 normaal ontwikkelende controle jongens in de leeftijd van 8-12 jaar. Zelfregulatie werd onderzocht door naar 4 aspecten van zelfregulatie te kijken: neurobiologie, emotieregulatie, executieve functies en gedrag.
Alle kinderen kwamen een dag naar het kinderlab van de Universiteit Leiden. Zij werden daar onderzocht in rust en gedurende een stressvolle situatie, waarin emoties werden opgewekt door provocatie, frustratie en de toevoeging van een wedstrijdelement.
Een deel van de ouders van de jongens met ODD/CD nam vervolgens deel aan een oudertraining (PMTO). Na een jaar werd het gedrag van alle jongens opnieuw bekeken.
Heterogene groep
Uit het onderzoek blijkt dat jongens met ODD/CD een heterogene groep vormen, zowel op gedragsniveau als neurobiologisch niveau.
De jongens waarvan de ouders de PMTO training hadden gevolgd, lieten een significante afname in agressie zien. Deelname aan de interventie bleek dan ook voorspellend voor het beloop van agressie. Daarnaast bleken neurobiologische factoren - denk aan het stresshormoon cortisol - ook het beloop van agressie te kunnen voorspellen.
”We ontdekten dat er specifieke relaties zijn tussen neurobiologische factoren en verschillende gedragsproblemen. Jongens met ODD/CD die een laag stressniveau hebben, laten meer proactieve agressie zien, meer aandachtsproblemen en minder angst. Jongens met ODD/CD met juist een hoog stressniveau laten meer reactieve agressie en angstproblemen zien. Deze groep jongens kunnen zichzelf nadien minder goed onder controle krijgen.”, aldus Jantiene Schoorl: ”Het overheersende beeld dat alle jongens met ODD/CD weinig stress ervaren, klopt dus niet.”
Interventies die agressief gedrag aanpakken, zijn effectiever als deze aansluiten bij het mechanisme dat verstoord is bij het individu. Bij de één betekent dit dat er te weinig op stress wordt gereageerd, terwijl de ander veel moeite heeft om zichzelf te reguleren na afloop van een stressvolle situatie. Een behandeling moet daarom aansluiten bij het individu in plaats van dat iedereen dezelfde behandeling krijgt voorgeschreven.
Download de samenvatting van het proefschrift ”Self-regulation in boys with oppositional defiant disorder and conduct disorder” (pdf)
Bron: Universiteit Leiden