Judith de Roos vroeg mensen uit het veld hoe ze voor zichzelf zorgen en hoe ze zich verhouden tot cliënten en collega’s. Er zijn genoeg kleinere en grotere manieren om te zorgen dat je in balans blijft.
Afgelopen maand kwam Therapeut, vergeet jezelf niet! uit, de Nederlandse vertaling uit van Help for the helper, in herziene editie, van Babette Rothschild. Rothschild is master of social work en werkt al sinds 1976 als therapeut. Ze schreef zes eerdere boeken. In dit boek gaat ze op de bres voor professionele behandelaars op het gebied van psychotherapie en ggz. Maar ook voor hulpverleners uit andere sectoren is het boek bruikbaar. Hoe ga je daarmee om in de praktijk? Naar aanleiding van dit boek ging Judith de Roos in gesprek met een GZ-psycholoog, een traumatherapeut en een ambulant hulpverlener A.
Babette Rothschild beschrijft met duidelijke praktijkvoorbeelden hoe door afstemming, empathie en aanwezigheid bij de client en zijn pijn, een te grote betrokkenheid kan ontstaan ten koste kan van de hulpverlener zelf. Ze kijkt hierbij naar drie veel voorkomende verschijnselen: 1. compassiemoeheid, 2. secundaire traumatisering en 3. burn-out. Met dit boek wil ze deze voorkomen. Ze biedt een hoopvol perspectief op hoe je aanwezig kunt blijven in dit werk, zonder jezelf te verliezen. Ze zet hoog in op zelfzorg, waarbij inzicht op eigen grenzen en kennis van de impact die cliënten kunnen hebben op je lichaam en geest bovenaan haar lijstje staan. Aan bod komen onderwerpen als de neurofysiologie van empathie, arousalregulatie, het behoud van evenwicht en innerlijke kracht, overdracht en tegenoverdracht, somatische empatie, spiegeling en nabootsing. Rothschild is een groot voorstander van mindfulness technieken en geeft hiervoor praktische handvatten. Ze haalt diverse wetenschappelijk onderzoeken aan om haar tips te ondersteunen.
Pim Steenbergen
Pim Steenbergen is werkzaam als GZ-psycholoog bij GGZ Hezenberg in Hattem, een kleinschalige behandelkliniek voor specialistische GGZ-behandeling bij persoonlijkheids-problematiek.
Rothschild schrijft in haar boek over drie zorgpunten die ze heeft bij hulpverleners; compassiemoeheid, plaatsvervangende traumatisering en burn-out. Laten we beginnen met compassiemoeheid. Zegt je dat iets?
“Misschien niet in deze woorden, maar het is een herkenbaar fenomeen. Vooral als je er zelf minder lekker inzit of je een hele drukke dag hebt. Het risico is dat wanneer je alleen maar aan de therapeutenkant en aan het luisteren bent, terwijl je er zelf dan even niet zo lekker inzit, dat je dan toch denkt: ‘Hé, en ik dan?’. Dat is voor mij een signaal om uit te kijken. Dan is het of te druk, of er is iets anders aan de hand. Dus dan is het tijd dat ik zelf iets in mijn backup doe.”
Wat is jouw manier daarbij?
“Verschillende dingen. Mijn eerste neiging is om even bij collega’s in te checken. Het is voor mij heel belangrijk dat er een team om me heen staat waarvan ik weet dat ik er even kan binnen lopen. En dat stuk staat in de hedendaagse ggz best onder druk, door productie en de focus op declarabele uren draaien. Dan helpt het soms om in een kliniek te werken, daar heb je in de regel iets meer tijd voor overleggen. En omdat we met zijn tweeën een groep draaien is er ook altijd even ruimte om bij elkaar in te checken.”
Dit doe je zelf of faciliteert de organisatie hier ook iets voor?
“Ja, we hebben standaard intervisiemomenten. Dat helpt, en dan niet alleen om zelf in te brengen maar ook om anderen te horen. Dat herkenningsstuk is fijn. Supervisie blijf ik er zelf ook altijd naast doen. En soms is leertherapie is ook een mooie optie als je merkt écht vast te lopen.”
De auteur is groot voorstander van mindfulness, zowel voor jezelf als hulpverlener, maar ook in het contact met cliënten. Zou dat iets voor je zijn?
“Jazeker. We beginnen de groepen altijd met een mindfulness-oefening en soms is het heerlijk als je co-therapeut dat doet. Dan pak ik dat momentje weleens om zelf mee te doen. Het helpt me ook wel tussen sessies door. Ik probeer altijd een kwartiertje te hebben waarbij ik niet alleen rapportage hoef te doen, maar ook even terug kan naar mijn lijf. Door bijvoorbeeld een ademhalingsoefening te doen, maar ook wel wat fysiekere dingen als wat stretchoefeningen of push-ups. Zeker als ik wat activering nodig heb. Het helpt om zo even uit mijn hoofd te komen. Maar hoe drukker je het hebt hoe meer dit onder druk komt te staan, terwijl het dan juist extra belangrijk wordt. Het heeft een soort preventieve werking.”
Heb je ook vaste rituelen of oefeningen op dit gebied die je gebruikt met cliënten?
“Ja, ik ben als schematherapeut geschoold dus maak veel gebruik van ‘de veilige plek oefening’ (hierbij visualiseert de cliënt een veilige plek waar hij/zij altijd naar terug kan keren – red.). Dit helpt cliënten ook: dat wanneer ze uit hun window schieten, ze weten dat er altijd een plek is in zichzelf waar ze naar terug kunnen en waar ze weer rustig kunnen worden. Ik spreek de oefening ook wel eens in voor cliënten. Dan kunnen ze die later terugluisteren. Maar ik doe hem ook weleens voor mezelf, als ik in de trein zit ofzo.”
Rotschild heeft het over een empatieknop. Als die knop ver en veel openstaat, ben je steeds bij de ander en is het lastiger om interne signalen van jezelf op te pikken.
“Ik heb het met bepaalde problematieken. Als ik bijvoorbeeld een hele dag mensen met depressie achter elkaar zie, dan kost het me veel energie om bij die ander te zijn en diens zwaarte te valideren. Dan is mijn risico dat ik eigen oordelende gedachtes krijg naar de ander. En het contact met mezelf een beetje verlies, waardoor ik er onvoldoende meer voor de ander kan zijn en mijn metalliseren onder druk komt te staan. Dan helpt het om er even uit te gaan en bijvoorbeeld een stuk te wandelen.”
Als een van de oplossingen voor aanpakken van secundaire traumatisering noemt Rotschild het veranderen van je innerlijke monoloog, waarbij je duidelijk tot jezelf spreekt dat je hier bent om de client te helpen en niet om aan je eigen wond te werken. Herken je dat?
“Ik snap haar wel, ja. Als je bijvoorbeeld kijkt naar hulpverleners die veel werken met trauma, daarvan heeft een groot deel zelf ook traumatische ervaringen meegemaakt in het verleden. Gewonde genezers. Dan is het heel belangrijk dat je je eigen ervaringen en je professionele rol van elkaar kunt scheiden, jezelf goed kent en weet waar je eigen grenzen en valkuilen liggen.”
”Soms word je in je eigen pijn of kwetsbaarheid geraakt, dan is het denk ik raadzaam om dat te onderzoeken bij jezelf of met behulp van collega’s.”
De auteur geeft aan dat hulpverleners die verhalen van cliënten omzetten in beelden, een groter risico hebben op secundaire traumatisering en burnout.
“Ik ben me er nooit zo bewust van geweest, maar als therapeut vragen we cliënten ook vaak beelden op te roepen. Met imaginaire rescripting bijvoorbeeld, zorgt het oproepen van beelden er juist voor dat de herinnering gaat leven, zodat we hem vervolgens gericht kunnen herschrijven. Maar andersom kan dat natuurlijk ook waar zijn.”
“Ik heb veel gewerkt met kinderen die seksueel misbruik hebben meegemaakt, waarbij de daders meestal mannen waren. Als het verhaal van het slachtoffer dan raakte in mijn eigen leefwereld, dus bijvoorbeeld een meisje wat was misbruikt door haar sportcoach, terwijl ik zelf ook sporttrainingen geef, dan komt dat soms erg dichtbij en zie ik het heel levendig voor me. Dan kost het veel meer energie om die traumabehandeling te doen.”
Rotschil wil ons ook bewust maken van emotionele resonantie, waarbij je onbewust houdingen maar ook emoties van je client overneemt. Herken je dat?
“Ja, heel erg. Soms merk ik het in de sessie. Maar soms pas later, bijvoorbeeld als ik thuiskom en merk geen zin meer te hebben in sociale interacties of me soms wat leeg of afgevlakt voel. Als ik dan terugkijk heb ik vaak een zware dag gehad, met pittige casuïstiek en veel somberheid. Dan neem ik toch wat van die energie over. Daarom denk ik dat het ook goed is om met een gevarieerde doelgroep te werken. Soms houd ik er ook rekening mee in mijn planning. Dan zie ik een ‘zware’ client bewust niet aan het einde van de dag. Het helpt me om er fysiek goed bij te zitten. Dat is een beschermer voor mijn mentale gezondheid en ook wel om het werk echt op mijn werk achter te kunnen laten. Ik vind sporten na en dag werken heel gezond en heel helpend.”
Jij lijkt je heel bewust van goede zelfzorg binnen je werk, hoe heb je dat geleerd?
“Ik heb ooit een vak gehad binnen mijn opleiding, waarbij de docent heel erg uitstraalde dat je goed voor jezelf moet zorgen. Dat stond best in contrast met rest van de gz-opleiding. Zij was heel erg het andere uiterste: ze vond pauzes bijvoorbeeld heel belangrijk, startte altijd met een aandachtsoefening en moedigde ons echt aan te luisteren naar ons lijf. Dat was een echte eye-opener. Verder heb ik het destijds veel bij supervisie ingebracht. Ik geef ook les aan de master psychologie, daar probeer ik het mijn studenten ook altijd wel mee te geven. Want het klinkt cliché, maar je moet echt goed voor jezelf leren zorgen voordat je dat voor anderen kunt doen.”
Zou jij zo’n boek kopen?
“Ja, het heeft me wel nieuwsgierig gemaakt! Het lijkt mij een soort van basis voordat je cliëntzorg gaat doen. Want voordat je goed voor andere kunt zorgen, moet je ook leren om goed voor jezelf te zorgen. En het mag voor zelfs nog wel breder getrokken worden, dus niet alleen hoe zorg ik goed voor mezelf, maar ook hoe doe je dat op teamniveau en op organisatieniveau.”
Jeanne Estourgie-Roefs
Jeanne Estourgie-Roefs uit Vught is traumatherapeut en trainer bij IFS-opleidingen Nederland.
Ook jij herkent de term compassiemoeheid?
“Het is een heel belangrijk onderwerp voor alle hulpverleners, dat je heel goed door hebt vanuit welke positie je daar zit. Laat je je opslurpen of niet? Doe je het vanuit een onbewuste helpersrol of kun je het daarna ook loslaten? Dat is echt een deel van het vakmanschap. Dat ontwikkel je door de jaren heen. IFS helpt daar heel goed bij. Daar praten we over selflike-parts. Dat zijn delen die op het Self lijken, maar het zijn beschermers.”
Rotschild zegt in haar boek: ‘wij zorgers hebben van nature de gewoonte om de ander op de eerste plek te zetten, hierdoor is er minder ruimte voor de introceptieve factoren waardoor er dus minder aandacht zal zijn voor vermoeidheid of tekenen van stress’. Herken jij dat?
“Ja, maar daar helpt IFS dus enorm bij. Zo zit er bij de opleiding altijd het moment dat voor iemand in een oefensessie treedt de vraag wordt gesteld ‘wat gebeurd er nu bij jou, welke delen worden nu actief?”
Rotschild noemt ook het belang van duaal bewustzijn, heb jij een idee of en hoe je dat doet?
“Ja, dat heb ik wel helder. Door gewoon steeds te voelen, op te merken wat er bij mij gebeurt. Ben ik aan het fixen? Blend ik? Waar zit ik? Daar ben ik wel steeds mee bezig, zelfs al voordat ik een sessie begin. Ik stem dan af: wie komt er zo meteen en hoe reageert mijn lichaam? Ik vraag dan aan de delen mij om ruimte te bieden.”
“Ook tijdens de sessie neem ik de ruimte om dit te benoemen. Als ik bijvoorbeeld voel dat ik duizelig word: dan merk ik op dat er dissociatie in de lucht hangt en dan toets ik dat ook even bij de cliënt.”
De auteur, die tevens therapeut is, is ook voorstander om tijdens een sessie een moment te nemen om het gesprek even stil te leggen en te signaleren wat het zenuwstelsel te zeggen heeft. Ze kijkt dan naar bijvoorbeeld ademhaling, temperatuur van de handen. Zou jij dat ook doen?
“Ja, ik ben helemaal van diezelfde school. Ik ben het daar helemaal mee eens. Enerzijds omdat dat belangrijk is voor mijzelf, maar ook omdat ik die ander daar bewust van wil maken. Dat is ook precies wat IFS ons wil leren: bewustzijn op wat er allemaal gebeurd in ons lichaam. Hoe zit ik op mijn stoel? Voel ik de zitting? Zit ik op mijn eigen plek? En als ik energetisch bij de ander ben, haal ik mezelf terug. Ik heb daar echt mijn manier voor. Ik communiceer het alleen iets minder op het zenuwstelsel maar meer op delen-niveau.”
Heb jij een ritueel om een sessie voor jezelf af te sluiten?
“Ik zet af en toe het raam open. En voor mij is dat toch wel schudden (maakt een schuddende beweging met heel haar lijf, met extra accent op de armen – red.). Helemaal afsluiten is soms lastig. Er zitten echt wel cases bij die veel van me vragen.”
En wat doe je dan om zulke heftige casussen het hoofd te bieden?
“Ik vind het heel belangrijk om daar supervisie op te hebben. Ik spreek dus maandelijks mijn eigen therapeut, maar ik zit ook wekelijks in een consultatiegroep van IFS. Ook om te blijven leren en om te checken of ik het goed heb gezien. Een goeie raad van een trainer helpt me. Die zei ooit: ‘een client heeft altijd een Self!’ Dat is goed om continu alert op te blijven.”
“Wij zouden hier als hulpverleners veel meer op getraind moeten worden, op hoe we onszelf in balans kunnen houden. Dan vind je helaas niet terug bij de opleiding social work of psychologie. Bij IFS gaat het daar continu over, heel lichaamsgericht. Dat is heel belangrijk! Ook belangrijk is de vraag hoeveel cliënten je doet op een dag. Vergeet niet dat je je hele lijf inzet voor elke cliënt.”
In haar boek schrijft ze ook nog over een ‘empathieknop’ waarbij het fijn zou zijn als we die zouden kunnen besturen. Zegt jou dat wat?
“Jazeker, als ik echt zo ver ga dat ik me net zo inleef - dat ik precies voel wat de ander voelt, dan ga ik er daarna weer uit. Ik zie het als de teen in het water: even voelen wat die ander voelt. Maar daar hoef ik niet heel de tijd in te blijven.”
Zou je zo’n boek aanschaffen, Jeanne?
“Ik ben zeker geïnteresseerd in meer informatie hierover. Ik heb net een workshop gevolgd over dit thema. Dus op dit moment is dat even genoeg. Maar ik houd het in mijn achterhoofd. Het klinkt wel of Babette Rothschild het thema goed in detail heeft uitgewerkt. Dat spreekt mij wel aan.”
Jasper Thijs
Jasper Thijs is ambulant hulpverlener A bij Topaze uit Schijndel. Dit is een organisatie voor diverse vormen van jeugdhulpverlening. Hij is al 22 jaar hulpverlener en geeft aan dat er binnen zijn organisatie veel tijd en aandacht is voor intervisie, trainingen en meedenken met elkaar.
Ken jij ook de term compassiemoeheid?
“De term als zodanig niet. Maar het klopt wel: hoe ik me voel is bepalend. Je brengt jezelf namelijk als instrument in. Wat kan ik behappen en hoeveel energie heb ik? Hoe gaat het privé? Hoeveel compassie kan ik opbrengen? De kracht en valkuil zitten in dezelfde hoek.”
“Voor mijzelf is het belangrijk om gemotiveerd te blijven: in de jeugdzorg moeten we het vaak hebben van kleine resultaten en successen. Maar kun je de kleine verschillen zien? Of kom je in de spiraal van wat-levert-het-eigenlijk-nog-op? Voor mij zijn collega s daarbij heel belangrijk, hun feedback. Ze denken mee en kunnen zien waar er groei zit als ik het niet meer zie.”
Rothschild vindt mindfulness heel belangrijk. En ziet dat als praktische manier voor hulpverleners om zelfbewustzijn te vergroten, door steeds op jezelf af te stemmen. Is dat iets wat je aanspreekt of doet, bijvoorbeeld tussen twee afspraken door een ademhalingsoefening?
“Nee, ik denk dat ik daar te nuchter voor ben. Ik zoek het meer in lekker sporten, relativeren en humor. Eerder mopperde ik weleens over reistijd tussen twee jongeren, maar nu zie ik daar het voordeel van in: even niks, je gedachten laten gaan, muziekje aan.”
Dat met jezelf bezig zijn, plan je dat in? Of hoe pak jij dat aan?
“Dat gaat eigenlijk te weinig bewust. Ik laat me toch een beetje leven door de agenda. Er is soms een spagaat: aan de ene kant altijd loyaal willen zijn en klaar willen staan voor de client en anderzijds dat je dan te weinig bij jezelf stilstaat. Dat is een risico. Want soms kun je daardoor juist minder leveren voor de client. De kracht van vertragen gaat me steeds beter af.”
Wat bedoel je daar mee?
“Nou, een mailtje kan ook morgen beantwoord en een afspraak hoeft niet direct in het eerste gaatje gepland. Dat zien we hier vaker: als mensen heel even moeten wachten, blijken ze zaken toch in het eigen netwerk op te lossen en bellen dan de afspraak alsnog af. Ik heb moeten leren om niet altijd direct te leveren maar bewuster te kiezen, dus ook voor mezelf.”
Hoe ga jij na 22 jaar om met de heftigheid van verhalen, gaat het je misschien meer of minder raken?
“Ik betrap mezelf er soms op dat het steeds normaler wordt, al die verhalen. Pas als er dan een stagiaire meegaat en ik haar verbazing zie, besef ik dat. Ik ga soms voorbij aan de heftigheid, enerzijds raakt het me nu meer omdat mijn eigen kinderen in dezelfde leeftijd zijn. Maar anderzijds wat minder omdat ik al zoveel gehoord heb, dan gaat het een beetje langs me heen. Je verlegt je grenzen.”
Jij bent een senior hulpverlener, wat ziet je bij jonge collega’s?
“Die lijken daar heel zelfbewust mee om te gaan. Ze werken vaak 24 tot 32 uur om tijd voor zichzelf over te houden. Binnen onze organisatie is er ook oog en ruimte voor. De heftigheid van de verhalen is groot, dus wat is reëel? Hoeveel zaken kun je tegelijkertijd behappen? Dat hoor ik zeker niet overal in de jeugdzorg.”
Dat Jasper ook een compassievolle hulpverlener is, hoor je aan zijn afsluiting.
“Ik wil altijd heel graag horen hoe het gaat met zo’n jongere, ook na ons traject. Dan hoop ik dat het na de pubertijd gewoon ook allemaal wat makkelijker is gegaan.”
Zou je zo’n boek wat vinden?
“Zeker, dat lijkt me heel interessant, misschien leuk voor in het kerstpakket.”
----------------------------------------------------------------------------------------
Vind je dit interessant? Misschien is een abonnement op de gratis nieuwsbrief dan iets voor jou!
GGZ Totaal verschijnt tweemaal per maand en behandelt onderwerpen over alles wat met de ggz te maken heeft, onafhankelijk en niet vooringenomen.
Abonneren kan direct via het inschrijfformulier, opgeven van je mailadres is voldoende. Of kijk eerst naar de artikelen in de vorige magazines.








