“Ik heb geleerd dat er altijd iemand meekijkt en oordeelt”

Door: Willem Gotink

 

Een religieus trauma na het verlaten van een gesloten kerkgenootschap

 

‘Houd je van discussiëren? Prima! Ik houd hier echter helemaal niet van, dus voor discussies kan je beter bij iemand anders terecht’, staat er op haar website.
“Ik krijg nog wel eens reacties van mensen die mij er van willen overtuigen dat ik het verkeerde godsbeeld heb”, zegt Inge Bosscha. “Dat als ik me aansluit bij een andere kerk, ik weer gelovig zal worden. Ook van atheïsten, die duidelijk willen maken dat élk godsbeeld fout is. Ik zit daar inderdaad niet op te wachten.”

Ze groeide op in een gezin dat aangesloten was bij de Gereformeerde Kerk vrijgemaakt. ‘De enige ware kerk’, zoals de gelovigen zeiden. Haar vriendinnen waren aangesloten bij dezelfde kerk, ze ging naar catechisatie, voor haar gevoel was het allemaal heel normaal.
“Toen ik er zo midden in zat, was het niet traumatisch”, zegt ze. “Ik verdrukte wel mijn gevoelens, al besefte ik dat niet. Zolang je maar blij was, was er niets aan de hand. Angst was niet nodig, want je had de goede kerk en het juiste geloof. Verdrietig zijn was beter van niet, maar het kon gebeuren. Boos worden was door de duivel ingegeven, dus dat was niet aan de orde.”

Pas op de Middelbare School ontdekte ze dat er meer kerken zeiden dat ze ‘de enige ware kerk’ waren en sloeg de twijfel toe. Tot die tijd was het gewoon ‘geloven en dankbaar zijn’ en omdat iedereen het zei nam je het aan. “Maar hoe wisten wij dat zo zeker?” vroeg ze zich vanaf dat moment af.

 

‘Draag je kruis’ 
Op haar twintigste trouwde ze. Het huwelijk liep niet goed, ze voelde zich niet veilig. Ze vertrok al snel, drie maanden zwanger, naar een opvanghuis. Op dat moment deed het geloof zich gelden. Scheiden was in de kerk niet toegestaan, ze moest terug naar haar man. Dat was bepaald geen vrijblijvend advies en ook zijzelf dacht, net als iedereen, in termen als ‘draag je kruis’ en ‘bekeer je’.
Toen ze de scheiding toch doorzette en haar geloofsgenoten termen gebruikten als ‘weg naar de hel’ begon alles te wankelen. “Waarom weten zij het beter dan ik? Welk recht van spreken hebben die ouderlingen?”

“Ik heb het contact met mijn ouders toen tijdelijk verbroken en ben in therapie gegaan. Van de kerkenraad moest dat wel een christelijke therapeut zijn, maar hij heeft niet geprobeerd me terug in de kerk te krijgen. In die therapie kwam ik er achter dat ik helemaal niet altijd blij en gelukkig was geweest. Ik was ook heel vaak boos, maar onderdrukte dat.
Ook probeerde ik probeerde hem zo ver te krijgen dat hij het voor me zou opnemen bij de kerkenraad en hen zou uitleggen dat ik niet meer kón of niet meer kón willen. Zij vielen er namelijk over dat ik niet meer wílde. De therapeut leerde mij dat er niets mis is met ’niet meer willen’ en dat ik daar bovendien een goede reden voor had. Dankzij hem begon ik in te zien hoezeer ik in de slachtofferrol leefde. Het was een zware tijd, maar het heeft me ook veel inzichten opgeleverd.”

“Uiteindelijk heb ik het bijgelegd met mijn ouders, we hebben ook een betere band gekregen. We delen het verdriet nu. Zij vinden het nog steeds erg dat ik mijn eigen weg kies en - in hun ogen – mogelijk mijn ondergang tegemoet ga. Van mijn kant vind ik het jammer dat ze niet trots zijn op mijn keuzes.
Ik ben nog een tijd lid gebleven van dezelfde kerk. Later ben ik andere kerken gaan bezoeken, nog later noemde ik mezelf een Christen zonder kerk. Tot ik met een schok tot de ontdekking kwam dat ik zelf een God maakte. Ik rekte het Godsbeeld als een soort ballon zo ver op dat er niets meer overbleef. Nu ben ik niet meer christelijk, maar dat heeft wel ongeveer tien jaar geduurd.”

 

Meer dan duizend reacties van herkenning
Ondanks dat ze niet meer Christelijk is, is er wel een permanente spanning aanwezig. “Ik heb geleerd dat er altijd iemand meekijkt en oordeelt. Hoewel ik dat dus niet geloof, is het een soort sociale angst geworden. Pas toen ik er helemaal uit was, realiseerde ik me die angst. Als ik vroeger een ongewoon geluid hoorde, dacht ik dat het de laatste bazuin was, de dag des oordeels. Dan knielde ik.
Ik ben nog steeds gevoelig voor dat soort geluiden.”

In 2015 begon ze te publiceren over haar ervaringen. Binnen een jaar kwamen er meer dan duizend reacties van mensen die haar gevoelens herkenden. Maar er kwamen ook reacties van mensen die voor haar gingen bidden. “Eigenlijk best kwetsend, als niet-gelovige”, zegt ze nu.

Net als *Naam is verwijderd* spreekt Inge Bosschart van een religieus trauma. Volgens haar is het een onderschat maatschappelijk probleem: in haar werk als coach merkt ze dat het veel meer speelt dan gedacht. “Mensen zeggen tegen me: er wordt door hulpverleners niet naar gevraagd. Ik kom mensen tegen die gediagnosticeerd zijn met borderline, identiteitsstoornis of complex trauma, die in feite een religies trauma hebben. Er speelt zoveel: de angst voor de hel, want wát als het tóch waar is, als je je vergist hebt. Bovendien kan je helemaal alleen komen te staan als je er uitstapt. Je kunt echt iedereen uit de gemeenschap kwijtraken, zowel je vrienden als je familie. En niet in de laatste plaats is er schuldgevoel, want je zadelt je ouders op met een ontzettend verdriet. Mijn ouders hadden liever dat ik was overleden dan dat ik niet meer geloofde. Niet omdat ze niet van me hielden, maar juist omdat ze wél van me hielden. ‘Liever dood en in de hemel, dan op deze weg doorgaan en in de hel terecht komen’.”

 

In de reguliere GGZ onvoldoende gehoord
De GGZ weet volgens Bosschart vaak niet wat ze met de problemen aan moeten. “Mensen worden vaak doorverwezen naar een christelijke therapeut. Dat geldt vooral als mensen de kerk niet per se willen verlaten, maar wel worstelen met bijvoorbeeld LHBT-problematiek. Ook hoor ik verhalen dat hulpverleners in christelijke GGZ-instellingen gaan bidden voor mensen of soms zelfs boze geesten proberen uit te drijven bij personen met psychische problematiek. Dit kan zeer schadelijk zijn.”

“Mensen uit deze geloofsgemeenschappen kunnen zó gewend zijn te volgen, dat ze bijna geen eigen wil meer lijken te hebben. Luisteren, vragen wat ze ergens bij voelen, duidelijk maken dat je mag voelen wat je wilt, dat is wat ik voornamelijk doe.
Vaak zijn mensen die bij mij komen al in behandeling bij een therapeut, maar willen ze toch óók met mij praten, omdat ze zich in de reguliere GGZ onvoldoende gehoord voelen. Als ze dat willen bel ik met hun hulpverlener om uitleg te geven over religieus trauma. Gelukkig staan de meeste hulpverleners er dan wel voor open.”

 

 

ad 4 ad 4