‘Mensen weer perspectief laten zien is soms hartstikke ingewikkeld’ 

Door: Willem Gotink 

 

Amsterdamse integrale aanpak suïcidepreventie lijkt succesvol 

 

Wie na een suïcidepoging op de Eerste Hulp van één van de locaties van het OLVG terechtkomt, heeft een goede kans dat hij of zij binnen tien dagen gebeld wordt door Monique van Raan van de Amsterdamse GGD. Ze zal vragen hoe het gaat, wat de aanleiding van de suïcidepoging was, wat er in het ziekenhuis geadviseerd is en of de patiënt al een afspraak met de hulpverlening heeft gemaakt. Dit zogenoemde casemanagement is één van de belangrijkste onderdelen van de Amsterdamse Integrale  Aanpak Suïcidepreventie, die in 2011 in de hoofdstad van start ging. Een ander belangrijk onderdeel van het programma wordt gevormd door de gatekeepers-trainingen: trainingen voor mensen die door hun beroep of vrijwilligerswerk makkelijk in aanraking kunnen komen met mensen die met suïcidegedachten rondlopen. 

 

Tegen de landelijke trend in 

Het aantal suïcides in Nederland steeg tussen 2007 en 2017 met maar liefst 42%, van 1353 naar 1917 per jaar. Gelukkig trad de afgelopen vier jaar een kentering op en bleef het (relatieve) aantal ongeveer gelijk: 11,2 per 100.000 inwoners. In Amsterdam trad die kentering al eerder op. Tegen de landelijke trend in daalde het aantal suïcides in de hoofdstad in dezelfde periode van 13,5 per 100.000 inwoners in 2007 naar iets onder  het landelijke gemiddelde van 11,1.  

Lyna Polikar, coördinator van het suïcidepreventieproject, is de eerste die toegeeft dat de aantallen te klein zijn om er conclusies aan te verbinden. Of de daling van het aantal suïcides een direct gevolg is van het project, is daarom niet met zekerheid vast te stellen. Ook Polikar weet dat er veel méér factoren meespelen dan alleen het project dat zij leidt. Desondanks is het aannemelijk dat de trendbreuk (mede) te danken is aan het suïcidepreventieproject dat de GGD in 2011 startte. 

 

Casemanagement 

“Er zijn geen handboeken voor”, zegt Monique van Raan op de vraag hoe dat nou gaat, zo’n telefoongesprek met iemand die een week daarvóór nog een eind aan zijn leven wilde maken. “De meeste mensen zeggen dat er niets aan de hand is, maar ik probeer  toch verder in gesprek te komen. Dat is op eieren lopen, fingerspitzen, aanvoelen wat de goede vraag is.” Achterliggende gedachte van dat contact leggen, is dat iemand een dergelijke poging niet voor niets doet en dat de kans op herhaling groot is als er niets aan de problemen gedaan wordt. Het ziekenhuis zorgt immers wel dat iemand lichamelijk niet meer in gevaar verkeert, maar de aanvankelijke problemen bestaan na het verlaten van de Eerste Hulp natuurlijk nog steeds. 
Van Raan krijgt alleen te maken met mensen bij wie twijfel is of ze goed in zorg zijn, of waarbij vragen zijn over de continuïteit van zorg. Of als er helemaal geen zorg is geregeld. Als mensen wel goed in zorg zijn, komt er geen melding met verzoek voor casemanagement. Ook als mensen op de Eerste Hulp geen toestemming geven om contact op te nemen, krijgt Van Raan geen persoonsgegevens. Dat laatste is in slechts drie procent van de 180 suïcidepogingen het geval. Van de overigen komt de helft niet bij de GGD terecht, omdat ze elders al in zorg zijn of er geen casemanagement nodig is. 

De eerste reacties zijn wisselend. Sommigen zijn blij met het contact, anderen willen er niets van weten, sommigen nemen de telefoon niet op. Monique Van Raan heeft in de zes jaar dat ze dit werk doet een scala aan manieren ontwikkeld om het gesprek gaande te houden. “Dan zeg ik: ‘Ik begrijp dat u geen behoefte heeft aan contact, maar ik probeer mijn werk zo goed mogelijk te doen. Vindt u het goed als ik dan over een maand nog een keer terugbel?’ Dan zeggen ze bijna altijd ‘ja’.” 
“En als mensen helemaal niet opnemen, ga ik langs. Als er niet opengedaan wordt, laat ik een kaartje achter met het verzoek contact op te nemen. Uiteindelijk lukt het wel, maar je moet volhouden. Het is meer dan een lijstje afvinken.” 
Als het contact is gelegd, ligt de weg open om verder te praten wat er moet gebeuren om herhaling te voorkomen. Daarbij kan de huisarts en de familie worden betrokken, maar het belangrijkste is luisteren en begrip hebben. 

Van Raan: “Ik begrijp echt heel goed dat mensen wanhopig kunnen zijn en geen uitweg meer zien. Ik zal ook nooit zeggen ‘het komt wel goed’ of iets dergelijks, ik probeer echt ergens te komen waar ze weer perspectief zien. En soms is dat hartstikke ingewikkeld. Bijvoorbeeld bij ernstige en langdurige depressies, of bij mensen die niets meer lijken te hebben. Dan moet je blijven luisteren en zoeken. Dat is ook wat ik terug hoor, dat mensen zeggen dat ik echt luister, betrokken ben.” 
Onlangs kreeg ze een bericht van iemand die ze twee jaar geleden had gezien. De afzender vertelde dat ze er niet meer was geweest als Monique haar destijds niet had gebeld. 

 

Gatekeepers trainingen 

Een tweede pijler van het Amsterdamse suïcidepreventieproject zijn de zogenoemde gatekeeperstrainingen (‘gatekeeper’, Engels voor poortwachter, in dit geval de mensen die signalen doorkrijgen). De trainingen zijn bedoeld voor iedereen die vanuit zijn functie in aanraking kan komen met mensen die suïcidaal zijn. Daarbij kan worden gedacht aan politiemensen, maar ook deurwaarders, schuldhulpverleners, schoolmedewerkers en maatschappelijk werkers. In 2017 werden 31 van dergelijke gatekeeperstrainingen georganiseerd voor in totaal 350 gatekeepers. 
Tijdens zo’n training, die drie-en-een-half uur duurt, leren deelnemers het gesprek aan te gaan met mensen die suïcidaal zijn, ze krijgen handvatten, oefenen gespreksvaardigheden en krijgen een beetje theorie.  
Volgens Polikar zijn de trainingen ook geschikt voor sommige hulpverleners, die lang niet altijd in staat blijken te zijn het gesprek aan te gaan over suïcidale gedachten. Angst voor het antwoord, niet goed weten wat met de problemen aan te vangen, het komt vaak voor. Ook van Raan hoort van de mensen die ze spreekt, dat er lang niet altijd door hulpverleners naar suïcidale gedachten wordt gevraagd. 

 

Risicogroepen

De mensen die met van Raan in gesprek komen, komen uit heel verschillende maatschappelijke geledingen. “Het varieert echt van BN-ers tot mensen met LVB-problematiek. Alleenstaande mannen vormen een belangrijke groep. Er worden ook allochtone meisjes, maar ook steeds meer allochtone mannen aangemeld, veel van de laatste hebben verslaving en LVB-problematiek. Soms lopen ze al bij Inforsa (afdeling forensische psychiatrie. WG), dan gaat het traject daar uiteraard verder. 
De laatste jaren zie ik soms buitenlandse studenten, die in hele kleine dure kamertjes wonen, geen enkel netwerk hebben, middelen gebruiken, soms seksueel geïntimideerd worden of verkracht zijn. Dan lukt het ze niet om hun studie op te pakken. Na een half jaar loopt hun visum af, er is geen geld of een potje om hulpverlening te regelen, ze kunnen zelfs niet naar de huisarts. Die zitten echt helemaal klem, de zorgverzekeraars doen daar niets voor.”  
Het aantal vluchtelingen dat aangemeld wordt is daarentegen te verwaarlozen: 2 per jaar. Wel organiseert de GGD gatekeeperstrainingen voor mensen die onder andere bij het COA werken. 

 

Meerdere doelgroepen 

Behalve het casemanagement en de gatekeeperstrainingen heeft het Amsterdamse programma nóg twee onderdelen, die wat minder op de voorgrond staan.  
Onder de noemer ‘Beperken van gevaarlijke middelen en locaties’ monitort de GGD en kan adviseren als er trends blijken te zijn in de manier waarop of de locaties waar suïcide gepleegd wordt (bijvoorbeeld specifieke hoge gebouwen). In Amsterdam zijn dergelijke trends (nog) niet gevonden, vooralsnog blijft het daarom bij monitoren.  
Ook gespreksgroepen voor nabestaanden, deels door de GGD geïnitieerd en opgezet, worden tegenwoordig door de twee grote GGZ-instellingen die Amsterdam rijk is, GGZ InGeest en Arkin, georganiseerd.  
Nabestaanden vormen zelf een risicogroep, daarbij blijken veel mensen het op prijs te stellen als ze over het verlies van hun naaste kunnen praten met mensen die hetzelfde hebben meegemaakt. 

 

Succesformule 

Hoewel de resultaten dus niet wetenschappelijk aantoonbaar zijn, is het wel aannemelijk dat het Amsterdamse programma effect sorteert. Suïcidepreventie is niet eenvoudig, en veel projecten in den lande boeken weinig resultaat. Wat maakt de Amsterdamse werkwijze tot een succes?  

“Voor we begonnen is er veel onderzoek gedaan en een heel goed plan van aanpak geschreven”, zegt Polikar. “Daarbij komt, dat de gemeente Amsterdam structurele subsidie heeft gegeven. De gemeente vond het onderwerp belangrijk en heeft het tot prioriteit gemaakt. We hoeven dus niet elk jaar af te wachten of we verder kunnen.” 

Van Raan: “Wat in Amsterdam ook meespeelt, is dat de GGD regisseur is. We zijn in die zin onafhankelijk. Terecht of onterecht, mensen hebben liever te maken met de GGD dan met de GGZ. Al heb ik één keer veel moeite gehad iemand te spreken omdat ze de GGD associeerde met de prikken en de testjes op de lagere school. Maar dat zijn uitzonderingen.
We hebben als GGD ook heel veel contact en samenwerking met andere instanties: met de GGZ, met 113-Zefmoordpreventie met de organisaties waar we gatekeeperstrainingen geven, enzovoorts.” 

Een derde factor is het team. Polikar over Van Raan: “Je moet mensen hebben die zich willen inzetten, mensen met passie. Iedereen kan bellen en een lijstje afvinken, maar niet iedereen is zo gedreven om daarin dóór te gaan.” Al eerder in het gesprek bleek dat mensen Van Raan ook ’s nachts mochten bellen. Daar is ze op een gegeven moment toch mee gestopt, omdat het te belastend was. ’s Avonds mag nog wel.

Van Raan over Polikar: “Het is belangrijk dat de projectleider ook verstand van het onderwerp heeft. Zij is psycholoog, heeft onder andere bij het Trimbos-instituut onderzoek gedaan en bij ZonMW secretaris van het programma “Multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag” en verdiept zich in de materie. Het is méér dan gewoon projectmanagement.” Ook de, niet bij het gesprek aanwezige,  epidemioloog Marcel Buster noemen beiden als belangrijk onderdeel van het team.

Een programma als dit staat of valt met betrokkenheid, zo lijkt de gemeenschappelijke conclusie. 

 

----------------------------------------------------------- 

Denk jij wel eens aan zelfdoding? Realiseer je dan dat erover praten helpt en dat er altijd hulp mogelijk is. 99% van de mensen die over suïcide denken weten zich uiteindelijk te redden met hulp van hun omgeving of een professional! 
Voor hulp kun je terecht bij de landelijke hulplijn: 0900-0113 of www.113.nl  (http://www.113.nl )

 

ad 3 ad 3
3 - Grafieken bij Amsterdamse GGD 3 - Grafieken bij Amsterdamse GGD

Reacties
Reactie: (Tommy Wennekes )
17-6-2022, 00:58
Meteen na de dood van mijn moeder, heeft mijn vader een zelfmoord poging gedaan. Wat mislukte, waardoor hij in het olvg belande. Nadat hij gezond verklaard werd. Kwamen er uiteindelijk 4 psychologen die jonger waren dan mijn vaders kleinkinderen. Beoordelen of hij een gevaar was voor zichzelf of zijn omgeving. Mijn vader heeft geleerd om zijn problemen weg te liegen. De vragen van die kinderen was dan ook kinderspel voor hem. Waardoor hij zonder verdere hulp weer naar huis kon. Radeloos waren we. Na een paar dagen belde de ggd. Hoe het ging met hem, en of ze iets konden doen. Die mevrouw van de ggd bleek Moniqeu te zijn. Een van de beste in haar vak. Geen idee waarom, ik vermoed personeels tekort. Maar de tijd die tussen de hulp zit voor mensen met suïcidale gedachten is mensonterend.