Familie als bondgenoot, over het nut van familiebeleid in de GGZ

Door: Henk-Willem Klaassen

Ruim een jaar geleden verscheen de generieke module ‘Samenwerking en ondersteuning naasten van mensen met psychische problematiek’. De module werd geïnitieerd door het netwerk kwaliteitsontwikkeling GGZ en samengesteld door vertegenwoordigers van hulpverleners-, cliënt- en familieorganisaties. In ruim vijftig bladzijden beschrijft de module het belang van een goede samenwerking tussen zorgprofessional, cliënt en familie. Onder meer komt aan bod wat het belang is van deze samenwerking, op welke manier die samenwerking het beste kan worden vormgegeven en hoe problemen in die samenwerking kunnen worden opgelost.

Die samenwerking is in mijn ogen altijd al belangrijk geweest. Maar het document merkt terecht op, dat dat belang groeit ‘nu het beroep op naasten toeneemt vanwege de ambulantisering van de zorg en het overheidsbeleid op meer zorg in ‘eigen kring’ is gericht.’
De focus meer op de familie dus. Veel GGZ-instellingen hebben daar specifiek beleid voor en veel hulpverleners zien het belang van samenwerking in. Dat wil zeggen: als een familielid veel zorgtaken heeft en de cliënt dat familielid meeneemt naar zijn afspraken. Ingewikkelder wordt het als het familielid schijnbaar buiten beeld is, of een cliënt weigert dat familielid te betrekken bij de begeleiding. Het zijn voorbeelden die in de module aan de orde komen en waar aanbevelingen voor worden gedaan.

Het effect van niet betrokken worden

Je zou dus denken dat de meeste hulpverleners de module, al was het maar vluchtig, doorgenomen hebben. Het afgelopen jaar hield ik geregeld lezingen over het belang de familie bij de behandeling of begeleiding te betrekken. Ik vraag daar altijd of mensen de module hebben gelezen, of dat ze hem kennen. Dat blijkt zelden het geval. Tijdgebrek, niet van de module op de hoogte zijn, andere prioriteiten, dat is wat ik meestal hoor.
Terwijl de familie als samenwerkingspartner het werk leuker en effectiever maakt en bovendien psychische problemen bij een overbelast familielid wellicht voorkomt.

Zelf heb ik ervaren hoe het is om als gezin niet betrokken te worden toen mijn vader en later mijn oudste zus psychische problemen kregen. Ik merkte wat voor een impact het had op mijn eigen leven en op ons als gezin en vooral wat een negatief effect het had op de gezinsverhoudingen.
Later heb ik binnen mijn eigen gezin gemerkt dat het ook anders kan en anders voelt als je de naasten juist wel betrekt. Wat ik daarin heb geleerd is dat met vereende kracht het herstelvermogen van degene waar het om gaat sterker is. De liefde en aandacht van je naasten (die door de hulpverlener betrokken en geïnformeerd zijn of worden) is minstens belangrijk, zo niet belangrijker dan de input van die hulpverlener.

Onjuist gehanteerde privacy

Als samenwerking met de familie wordt ingezet als wezenlijk onderdeel van de behandeling of begeleiding - en dus niet als verplicht nummer voor het afvinklijstje - levert dat de nodige voordelen op. Onder andere een betere inschatting van verschillende aspecten rond de cliënt en zijn klachten: zoals de vraag of de problematiek interactioneel/relationeel bepaald is; om een idee te krijgen wat de sociale context is; om überhaupt een idee te krijgen wie de naasten zijn, wat zij doen met de cliënt en hóe zij dat doen; om de vraag te beantwoorden waarom de cliënt zijn naasten eventueel niet wil betrekken. Uiteindelijk geldt in veel gevallen dat het betrekken van naasten leidt tot minder medicatiegebruik, minder opnames en meer tevredenheid bij alle betrokkenen.

Natuurlijk gaat dat niet altijd vanzelf. Als het om familiebeleid gaat, zijn we in de GGZ al heel lang vertrouwd geraakt aan een paar uitgangspunten. die wij als vanzelfsprekend hanteren. Om te beginnen leggen we nog vaak de vraag bij de cliënt neer: “Vind je het goed als we je naasten betrekken?” Meestal zegt een cliënt dan: “Nee dat hoeft niet.” Want die naaste is al zo druk.
Even vanzelfsprekend volgt dan het (onjuist gehanteerde) begrip ‘privacy’: de cliënt wil niet dat de familie betrokken wordt, dus de familie wórdt er ook niet bij betrokken.
Laten we het eens omdraaien: wat zou je er van vinden, als jouw geliefde door een ongeval plots in het ziekenhuis belandt en de arts geeft jou geen informatie over wat er aan de hand is omdat hij vanwege de privacy niets mag zeggen!

De voor de hand liggende oplossing: in de meeste gevallen hoeven we het niet meer over privacy te hebben als de hulpverlener vanaf het begin goed uitlegt waarom hij met naasten werkt, hoe hij samen wil werken en welke afspraken er gemaakt worden aangaande vertrouwelijke informatie.
Dus de vraag omdraaien en stellen: “Ons beleid is dat we naasten betrekken. Wie in uw directe omgeving is de laatste tijd het meest betrokken? Vindt u het goed dat we die betrekken bij de behandeling, want onze ervaring is dat dat die samenwerking uw herstel bevorderd?”

Dat is wat ik in mijn werk ook doe: ik vraag de cliënt of zijn belangrijkste naaste ook bij het eerste gesprek aanwezig kan zijn. Ik leg uit waarom ik, mijn team, mijn instelling dat wil. Omdat onderzoek heeft uitgewezen dat als je naasten betrekt dat effect heeft op het herstel. Ik leg uit dat juist die samenwerking en afstemming belangrijk is en vertel dat ik als hulpverlener een heel klein pionnetje in het geheel ben en dat naasten een hele belangrijke rol spelen. Ik leg uit dat het belangrijk is dat naasten meer weten wat er aan de hand is en hoe zij de hoofdpersoon het beste kunnen steunen. De meeste cliënten begrijpen dat dat maatwerk is en dat het belangrijk is om samen uit te zoeken wat werkt en wat niet werkt.

Terug naar de module

Naast een inleiding beschrijft de module het patiëntenperspectief, de zorg voor naasten en de organisatie van de zorg. Aan het eind van elk deel staan een aantal aanbevelingen, die aan het einde van de module nog eens terugkomen.

De belangrijkste aanbevelingen samengevat:
* Bespreek in elke zorgfase de relatie met de naasten en geef aan dat samenwerken het beste is voor de behandeling. Vraag ‘wat staat er in de weg staat?’ als een cliënt dat niet wil en bespreek wat wél mogelijk is.
* Als de patiënt zijn naasten niet bij de zorg wil betrekken en geen toestemming geeft voor het delen van informatie, houdt de hulpverlener zich hieraan. Als de naasten niettemin vragen hebben, kan de professional algemene, niet privacygevoelige informatie geven.

* Professionals moeten kunnen schakelen tussen hun rol als expert, procesconsulent en gelijkwaardige participant.
* Bij vermoeden van suïcide- of ander gevaar raadplegen professionals in het kader van goed hulpverlenerschap altijd naasten, ook al wil de patiënt dat niet.
* Bedenk dat ondersteuning van naasten (financieel, lotgenotencontact) niet alleen de naasten zelf ten goede komt, maar ook effectief is het herstel van de patiënt en verdergaande klachten van de naasten kan voorkomen.

 

Henk-Willem Klaassen is Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige en werkt sinds enkele jaren bij BuurtzorgT.
In 2014 schreef hij ‘Bondgenoten, hoe familieleden en hulpverleners in de psychiatrie samen kunnen optrekken’, een boek over de dagelijkse praktijk van hulpverleners en familieleden aan de hand van een aantal uiteenlopende, maar veelvoorkomende situaties.
In 2016 schreef hij ‘BuurtzorgT - Werken in De Nieuwe GGZ’, een beschrijving van het reilen en zeilen van het kleine broertje van Jos de Blok’s Buurtzorg.

 

(Dit artikel is eerder geplaatst in ons januari-magazine. Klik hier voor de PDF (https://www.ggztotaal.nl/pg-29166-7-116942/pagina/0118_familie_als_bondgenoot.html))

familie familie